Zwitserse uurwerkindustrie in WO II / 2

Gepubliceerd op 25 november 2025 om 10:03

Tijd onder hoogspanning
De Zwitserse horlogerie in oorlogstijd, 1942–1945

In het vorige deel eindigde het verhaal in 1941: de Zwitserse horloge-industrie was strak georganiseerd, de conventies waren vernieuwd, en de Foire de Bâle fungeerde als vitrinekast in een continent dat steeds meer werd afgesloten van de wereld. Tussen 1942 en 1945 komt daar een nieuwe laag bovenop: schaarste aan energie, oorlogseconomie, moeizame export – maar óók technische sprongen en vooruitdenken naar de naoorlogse markt.


1942 – Oorlogseconomie en stroomschaarste

Begin 1942 kijkt La Fédération Horlogère Suisse nog één keer over de grenzen. Een groot artikel vat een studie van de Volkenbond samen over de wereldeconomie in de zomer van 1941. Europa is in feite afgesneden van de rest van de wereld; continentaal Europa is “gescheiden van de rest van de wereld”, terwijl in het “Nieuwe Werelddeel” – vooral de Amerika’s – de handel juist aantrekt. Latijns-Amerika, dat zijn Europese afzetmarkten kwijt is, vindt nieuwe klanten in de Verenigde Staten, waar de industrieel-militaire productie explodeert.

Voor de Zwitserse horlogerie is dat geen abstracte macro-analyse. Het is een reality check: de traditionele Europese markten liggen onder bezetting of zijn door valutacontroles vrijwel dicht, terwijl de hoop steeds meer op overzeese klanten komt te rusten. Export naar de Amerika’s, die vóór de oorlog al belangrijk was, wordt nu letterlijk van levensbelang.

Tegelijk wordt het thuisfront getroffen door een heel ander tekort: elektriciteit. De winter van 1941–1942 is uitzonderlijk droog. De meren en stuwbassins staan laag, de toevoer van smeltwater blijft achter en de energieproducenten slaan alarm.

Vanaf oktober 1941 verdwijnen eerst alle “energie de déchet”: reststroom voor elektrische ketels en allerlei niet-kritieke toepassingen. Daarna volgen strengere federale verordeningen, die vanaf november gelden voor heel Zwitserland. De logica is helder – de industrie zoveel mogelijk sparen – maar voor burgers wordt het een somber land:

  • geen elektrisch verwarmde radiatoren meer;

  • beperking van warm water tot het weekend;

  • vitrine-verlichting uit om 19.00 uur;

  • straatverlichting met 50% teruggeschroefd;

  • particuliere consumptie met een derde omlaag;

  • industrie “slechts” 15% gekort.

In analyses wordt droog vastgesteld dat de industrie bewust het minst geraakt wordt: de economische activiteit móét blijven draaien. Maar tussen de regels zie je de nervositeit: waterstanden die dag na dag centimeters dalen, het Léman-meer dat tot onder de normaal toegestane minimumstand mag zakken, en de vrees dat elektriciteit steeds vaker als “ruilmiddel” ingezet zal worden om grondstoffen uit het buitenland binnen te halen.

Voor horlogefabrieken betekent dit: werken in kortere blokken, machines concentreren, minder verlichting, en elke kilowattuur tellen. De horlogerie blijft draaien, maar onder hoogspanning – letterlijk.

Foire de Bâle 1942 – Een oorlogsbeurs met quartz in de coulissen

Ondanks schaarste en blokkades komt er in april 1942 toch weer een Foire Suisse de l’Horlogerie in Basel, de twaalfde editie, ingebed in de nationale staal- en monsterbeurs. De deelnemerslijst leest als een “wie is wie” van de Zwitserse horlogerie in oorlogstijd: Alpina, Amida, Breitling, Doxa, Ebel, Eterna, Longines, Marvin, Minerva, Movado, Omega, Oris, Patek Philippe, Pierce, Record, Tissot en vele anderen vullen de hallen.

Het is een Foire de guerre in de volle betekenis: fysieke bezoekersstromen zijn kleiner, transportlijnen zijn fragiel, maar de beurs is een krachtig signaal naar binnen én naar buiten. Naar binnen: de industrie staat overeind en toont samen haar kunnen. Naar buiten: Zwitserland blijft, ondanks alles, leverancier van precisie-tijdwerk.

In hetzelfde nummer duikt een andere hoofdrolspeler op: de kwarts-horloge – of nauwkeuriger gezegd, de kwarts-tijdstandaard als meetinstrument. Een technisch artikel bespreekt een Amerikaanse installatie van Thomas B. Gibbs & Co. uit Chicago: een kwartslamelle die trilt op 87.480 oscillaties per seconde, teruggebracht via elektronenbuizen tot een netfrequentie van 60 Hz, waarmee een synchrone motor wordt aangedreven. Op een papieren band registreert een schrijfarm de afwijkingen van een mechanische klok; vertraagt de klok, dan helt het lijntje naar links, loopt hij voor, dan naar rechts.

De boodschap is subtiel maar belangrijk: midden in de oorlog wordt de mechanische horlogerie gemeten en verbeterd met elektronische precisie. De sector blijft investeren in meet- en controle-techniek, terwijl elders in Europa fabrieken in puin liggen.

1943 – Controle, normalisatie en dromen over de toekomst

In 1943 verschuift de toon langzaam van pure crisisbestrijding naar planning. De oorlog woedt op zijn hevigst, maar de vakpers begint na te denken over de wereld “daarna”.

Eerst is er nog meer regulering. Een federale ordonnance van juni 1943 verplicht alle horloge-bedrijven zich te registreren; wie zijn activiteit niet meldt, of opzettelijk onjuiste gegevens geeft, riskeert straffen onder de beschermingswet van 1939/1942 voor de horloge-industrie. De staat wil precies weten wie wat maakt, in welke capaciteit – en houdt zo grip op een sector die cruciaal is voor de export.

Daarnaast lees je de oorlog in de transportberichten. Het Office de guerre pour les transports publiceert schema’s van Zwitserse schepen als de Calanda, St-Cergue en Eiger, die tussen Genua, Lissabon en bestemmingen als Buenos Aires, Santos, Rio de Janeiro en Bahia varen. Achter die droge lijsten schuilt het lot van duizenden kisten horloges en onderdelen, die via neutrale en soms riskante routes hun weg moeten vinden naar markten in Noord- en Zuid-Amerika.

Tussen die oorlogslogistiek door verschijnt in juli 1943 een opmerkelijk essay over de toekomst van de horlogerie na de oorlog. De auteur verwacht een “prodigeuze ontwikkeling” van mechanische fabricage en techniek, maar is ervan overtuigd dat de productie niet meer zo vrij zal zijn als vroeger. Hij pleit openlijk voor een vorm van direction en normalisatie: een beperkt aantal standaardkalibers, met gestandaardiseerde proporties voor essentiële onderdelen, rationeel gekozen op basis van werkelijke behoeften.

Het is een teken van zijn tijd: de ervaring met kartels, conventies en oorlogseconomie maakt een gereguleerde, gestandaardiseerde horlogewereld aantrekkelijker dan de wilde variëteit van voor 1914 en de crisisjaren dertig.

Tegelijk publiceert het blad vakantiedossiers met de veelzeggende titel “Vacances horlogères”. Illustraties tonen werkbanken met krukken ondersteboven en daartegenover idyllische landschappen in de Alpen, aan het Meer van Neuchâtel of in Ticino. De tekst spreekt over de noodzaak van rust, herstel van lichaam en geest na een jaar van zorgen en hard werk. Het is bijna therapeutische propaganda: ook in oorlogstijd moet de horlogemaker zijn zomer in de bergen kunnen doorbrengen.

In advertenties en redactionele stukjes klinkt bovendien een ander woord steeds luider: “interdépendance”. Zwitserland mag dan tijdelijk geïsoleerd zijn, maar de horloge-industrie “kan morgen niet leven zonder het kostbare aandeel van buitenlandse orders”. De isolatie wordt een “accident passager”; catalogi zoals de Guide des Acheteurs moeten zowel de huidige als de toekomstige verkoop voorbereiden.

Op de achtergrond volgen artikelen over Italië, autarkie en de economische samenwerking binnen de As tussen Duitsland en Italië: arbeidskrachten die naar het Reich vertrekken, clearing-overeenkomsten, afspraken over stabiele prijzen en valuta. Het is de wereld waarin de Zwitserse horlogerie zich neutraal maar uiterst alert beweegt.

1944 – Het stille jaar

In de beschikbare jaargangen valt 1944 grotendeels in de schaduw. Dat is op zichzelf veelzeggend. Het is het jaar van de geallieerde landingen, van verhevigde bombardementen, van een continent dat kraakt. Voor de Zwitserse horlogerie lijkt het vooral een jaar van volharden in de bestaande lijn: doorgaan met streng gereguleerde productie, schaarse grondstoffen verdelen, exportkanalen via Lissabon en Genua openhouden zolang dat kan, en ondertussen in stilte verder werken aan standaardisatie, meetapparatuur en mechanische innovaties.

We zien in de rubrieken nog steeds octrooien voor nieuwe balanciers, waterdichte kasten en krachttransmissies, maar het grote verhaal blijft: wachten tot de storm overwaait.

1945 – Vrede, concurrentie en een arme wereld

In juni 1945 ziet de toon er radicaal anders uit. De frontpagina’s staan vol met geopolitiek: van de crisis in Syrië tot de conferentie van San Francisco; van de heropbouw van Frankrijk tot de vraag hoe de wereld na de oorlog georganiseerd moet worden.

Temidden daarvan rapporteert de horloge-sector over zijn eigen positie. In een verslag van de voorzitter – geschreven kort na de Duitse capitulatie – wordt eerst erkend dat de exportpositie “voor het moment” gunstig is: de vraag naar goede Zwitserse horloges blijft op de overzeese markten hoog.

Maar meteen daarna volgt een lange reeks vraagtekens. Europa is verwoest, rijkdommen zijn opgeslokt door de oorlog, en de wederopbouw zal “ontzettend lang” duren. Kunnen landen die hun steden, spoorlijnen en fabrieken moeten herbouwen zich in de komende jaren wel luxe-producten veroorloven? Zelfs als consumenten wíllen kopen en kúnnen betalen, zullen hun regeringen het dan toestaan, of beperken zij de import van niet-essentiële goederen tot een minimum?

Alsof dat nog niet genoeg is, steekt de concurrentie van buitenaf opnieuw de kop op. Vooral Amerikaanse fabrikanten van horloges hebben hun regering gevraagd om strengere en zwaardere beschermingsmaatregelen dan de al bestaande, toch al stevige, douanebarrières. De Zwitsers hopen dat Washington zich niet laat meeslepen door protectionistische reflexen en pleiten voor “loyale internationale concurrentie”, die volgens hen de enige manier is om op lange termijn de consument goed te bedienen en technische vooruitgang te stimuleren.

Het is interessant hoe moreel dat argument wordt gemaakt. Net als in 1939–1941 wordt concurrentie niet alleen gezien als economisch mechanisme, maar ook als iets dat vertrouwen tussen naties bevordert. De horlogerie positioneert zich opnieuw als ambassadeur van kwaliteit, precisie en fair play in een wereld die net een ongekende barbarij achter de rug heeft.

Ondertussen benadrukken advertenties en oproepen dat fabrikanten vooral moeten blijven adverteren in het Guide des Acheteurs om zowel de huidige als toekomstige afzet veilig te stellen. Vrede betekent niet dat de strijd voorbij is; hij verplaatst zich van het slagveld naar de markt.

Slot – Tijd als constante, wereld als variabele

Tussen 1942 en 1945 verandert er veel en tegelijk heel weinig voor de Zwitserse horloge-industrie.

Aan de ene kant zijn er dramatische omstandigheden: een continent in oorlog, energie-rantsoenering, schepen die tussen neutrale havens laveren, en na 1945 een wereld vol ruïnes en valuta-tekorten. Aan de andere kant blijft de industrie met een bijna koppige consistentie vasthouden aan haar kern: precisie, kwaliteit, organisatie en vooruitdenken.

  • In 1942 worden horloges gemaakt bij kaarslicht en onder stroomrantsoen, maar worden ze tegelijk getest op kwarts-gestuurde meetmachines.

  • In 1943 droomt men – midden in de oorlog – al hardop over gestandaardiseerde kalibers en een rationeel georganiseerde naoorlogse markt.

  • In 1945 beseft men dat de vrede geen terugkeer naar “vroeger” wordt, maar een nieuw gevecht om markten, grondstoffen en eerlijke handelsvoorwaarden.

Zo wordt de horlogerie in deze jaren een soort seismograaf van de mondiale geschiedenis: elke schok in de wereldpolitiek tekent zich af in de kolommen van La Fédération Horlogère Suisse – in energie-tabellen, scheepsroutes, octrooimeldingen en bezorgde toespraken van voorzitter en secretaris.

En ondertussen tikt in de achtergrond, in fabriek en atelier, nog altijd dezelfde vertraagde secondewijzer door.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.