Tussen neutraliteit en noodtoestand: de Zwitserse horlogerie in de oorlogsjaren 1939–1941
Wanneer Europa in september 1939 in brand vliegt, zit de Zwitserse horloge-industrie midden in een succesverhaal. De exportcijfers zijn hoog, de nationale tentoonstelling van Zürich en het paviljoen op de Wereldtentoonstelling van New York hebben net laten zien hoe modern en ambitieus de sector is. En toch slaat de toon in de vakpers binnen enkele maanden om: van triomf naar mobilisatie, organisatie en overlevingsstrategie.
De gedigitaliseerde jaargangen van La Fédération Horlogère Suisse laten dat heel mooi zien. Daaruit schets ik hieronder het verhaal van de horlogerie in de eerste oorlogsjaren.
1939 – Horloges voor de soldaat en de natie
Op 7 december 1939 verschijnt een numéro spécial dat volledig aan het leger is gewijd. Op de voorpagina staat het interieur van een militair vliegtuig: een cockpit vol instrumenten, met centraal de uurwerken – een visueel statement dat precisietijdmeting letterlijk levensbepalend is in de moderne oorlog.
In hetzelfde nummer staat een lang programmatisch artikel van Adolphe Amez-Droz: “Volonté, intelligence et conscience au service d’une industrie.” De horlogerie wordt daarin zonder omweg aangeduid als “het juweel” onder de Zwitserse industrieën, een sector die meer dan welke andere ook bijdraagt aan het internationale prestige van het land.
Amez-Droz bouwt een bijna mythische genealogie van de horlogemaker: nakomelingen van ruige bergboeren, gevormd door isolatie, soberheid en harde arbeid. Dat heeft volgens hem drie deugden gekweekt die de basis vormen van het horlogevak:
-
wilskracht, de voortdurende energie om door te werken;
-
intelligentie, nodig om steeds complexere mechanismen te bedenken;
-
geweten, de morele plicht om “beau, bon et bien” te produceren – mooi, goed én zorgvuldig.
Een horlogemaker die alleen slim is, kan veel produceren, schrijft hij. Maar pas de gewetensvolle vakman die obsessief naar afwerking en precisie streeft, geeft zijn fabriek én zijn land een blijvende reputatie.
Die morele toon is geen toeval. Tussen de regels door lees je een boodschap voor 1939: Zwitserland heeft geen kolen, geen olie, geen staalmijnen – “een gezegende armoede” die het land minder aantrekkelijk maakt voor veroveraars – en moet het hebben van kennis, kwaliteit en betrouwbaarheid. In een Europa vol agressief nationalisme presenteert de horloge-industrie zich als het bewijs dat een klein, neutraal land via vakmanschap toch een grote industriële macht kan zijn.
Parallel daaraan publiceert het blad technische stukken over chronometrage. Een artikel over nieuwe meetmethoden legt uit hoe kwartsoscillatoren miljoenen trillingen per seconde leveren, maar constateert dat voor sport, industrie en wetenschap de mechanische chronometer en precisiependule nog altijd de meest praktische en betaalbare instrumenten zijn. High-tech en traditie bestaan dus naast elkaar, maar de kern van de industrie blijft mechanisch.
Bescherming, mobilisatie en exportrisico’s
In de nummers van december 1939 verschuift de blik snel van techniek en trots naar organisatie en overheidsbeleid. De Chambre Suisse de l’Horlogerie bespreekt in Bern het budget voor 1940 en vooral de verlenging van federale besluiten die de horloge-industrie beschermen. Die besluiten moeten voorkomen dat de markt overspoeld wordt met ongecontroleerde export van onderdelen (het beruchte chablonnage), en geven de sector een gezamenlijk kader voor productie en prijzen.
De mobilisatie raakt de bedrijven direct. Veel werknemers zitten in uniform, terwijl de fabrieken door moeten draaien. Het centraal comité praat over een federale regeling voor de economische bescherming van gemobiliseerden en voorziet dat er een speciale compensatiekassa voor de horloge-industrie komt, beheerd door de Kamer zelf. Werkgevers hebben in de eerste mobilisatiemaanden al vrijwillig bijdragen betaald; nu wordt gezocht naar een structurele oplossing waarin ook de Confederatie meebetaalt.
Tegelijk blijven de cijfers indrukwekkend. In de algemene vergadering van de Société Générale de l’Horlogerie Suisse – het centrale holding-vehikel achter de grote ébauche- en onderdelen-trusts – wordt teruggeblikt op 1938: horloge-exporten ter waarde van 241 miljoen frank, nagenoeg gelijk aan 1937 en goed voor 134,6% van het gemiddelde tussen 1928 en 1937. De sector heeft bovendien groots uitgepakt op de nationale tentoonstelling van Zürich en de wereldexpo in New York.
Maar onder de oppervlakte is er nervositeit. Artikelen over werkloosheid in Duitsland, wisselkoersregimes, clearingovereenkomsten en handelsstromen met landen als Nederland schetsen een wereldhandel die steeds meer door oorlog en valutacontroles wordt ontwricht. De horloge-industrie leeft van export, en weet dat de gouden jaren elk moment kunnen omslaan.
1940 – Een jaar van stilte en onderhandelingen
In de gedigitaliseerde jaargangen die we hier bekijken, is 1940 minder expliciet aanwezig, maar 1941-artikelen blikken er duidelijk op terug. We zien dat 1940 voor de horloge-industrie vooral een onderhandelingsjaar is geweest.
Sinds de jaren ’30 functioneert de sector onder een systeem van conventies tussen drie grote blokken: de Fédération Horlogère (FH), de Ubah (de organisatie van toeleveranciers) en Ebauches S.A. Doel: productie disciplineren, chablonnage terugdringen en een rationele prijspolitiek voeren. De eerste conventies dateren van 1928 en zijn in 1931 en 1936 vernieuwd.
Op 25 september 1940 besluiten de drie organisaties de conventie van 1936 per 31 maart 1941 op te zeggen om ruimte te maken voor een vernieuwd regime. Ze richten een revisiecommissie op, onder voorzitterschap van nationaal raadslid Henri Berthoud, met vertegenwoordigers van alle belangrijke partijen. Drie maanden lang wordt intensief onderhandeld; eind december 1940 ligt de tekst van een nieuwe overeenkomst klaar.
Tegelijk loopt er een parallel spoor: de Société Générale de l’Horlogerie Suisse onderhandelt met de resterende onafhankelijke producenten van ébauches, assortiments, balansen en spiralen die tot dan toe buiten de trusts en conventies waren gebleven. De oorlog en de dreiging van grondstofschaarste maken het steeds moeilijker om als “vrijbuiter” te blijven opereren; ook zij voelen de druk om zich bij het collectieve regime aan te sluiten.
1941 – Foire de guerre en eenheid in de sector
In april 1941 krijgt de sector twee symbolische momenten: de Foire Suisse d’Échantillons in Basel en de officiële inwerkingtreding van de nieuwe conventie.
De Foire de Bâle als vitrine in oorlogstijd
De 25e editie van de Basel-beurs wordt in de vakpers expliciet een “Foire de guerre” genoemd: net als in 1917 vindt ze plaats “in een eiland van vrede” dat door oorlog voertoren omringd is.
De horloge-industrie staat er prominent bij met een eigen paviljoen. Een hommage-tekst van FH-voorzitter en nationaal raadslid Albert Rais benadrukt dat de deelname aan de beurs een daad van solidariteit is: gezamenlijk laat de sector zien dat Zwitserland, ondanks blokkades en onzekerheid, nog steeds hoogwaardige producten kan tonen. Het motto is veelzeggend simpel: “Qualité avant tout.”
De cijfers rond de beurs illustreren dat de binnenlandse fundamenten nog stevig zijn. Het aantal exposanten groeit gestaag; de gemiddelde standoppervlakte is sinds 1918 bijna verdrievoudigd en bereikt in 1941 een nieuw record. Het bezoekersaantal blijft ruim boven de 100.000, met pieken ver boven de 150.000 in de jaren vlak voor de oorlog. Voor een exportindustrie die een deel van haar buitenlandse markten tijdelijk kwijt is, wordt de Foire d’Échantillons zo het belangrijkste nationale verkoop- en propagandakanaal.
In andere artikelen wordt tegelijk zichtbaar hoe ingewikkeld exporteren in 1941 is geworden: clearingovereenkomsten, valutacontroles en een federale garantie tegen exportrisico’s, waarbij de Zwitserse Horlogekamer optreedt als uitvoerend orgaan voor de sector. De staat en de brancheorganisatie schuiven steeds dichter naar elkaar toe.
Een nieuwe conventie en “volledige eenheid”
Op 1 april 1941 treedt dan de nieuwe convention collective de l’industrie horlogère suisse in werking, voor een periode van vijf jaar tot maart 1946. Het document telt 86 artikelen op 58 pagina’s en wordt in de vakpers met enige plechtigheid gepresenteerd als een historische mijlpaal in de organisatie van de Zwitserse horlogerie.
De kern ervan:
-
De bestaande conventies worden herzien en uitgebreid;
-
De FH, Ubah en Ebauches S.A. stemmen hun belangen nauwer af;
-
Er komen duidelijke organen: Délégations Réunies als uitvoerend orgaan, Fidhor als controle-instantie, een arbitraal tribunaal en paritaire commissies voor de tarieven.
Daarbovenop meldt de Société Générale dat zij op 31 maart 1941 definitieve contracten heeft gesloten met alle nog onafhankelijke producenten van ébauches, assortiments, spiralen en balansen. Waar eerder nog “dissenties” en weerstand tegen het conventiestelsel bestonden, is nu “geen enkele dissidentie meer” over in deze kernsegmenten.
Voor de auteurs in het blad is dit een unicum: voor het eerst in de geschiedenis is de horloge-industrie op deze schaal georganiseerd en verenigd, iets wat “misschien wel uniek is in de Zwitserse industriële geschiedenis.” De oorlog is hier niet alleen een bedreiging, maar ook een katalysator: “face au danger” voelen alle krachten in de sector de noodzaak om zich te verenigen, net zoals het land politiek rond zijn neutraliteit is samengeklonterd.
Tussen continuïteit en breuk
Kijk je over 1939–1941 heen, dan zie je een opvallende dubbelheid:
-
Continuïteit in identiteit: de retoriek van kwaliteit, geweten en precisie blijft ongewijzigd. De horlogerie definieert zichzelf nog steeds als moreel hoogstaande ambachtelijke industrie die de Zwitserse reputatie draagt.
-
Breuk in structuur: onder druk van mobilisatie, grondstofschaarste en valutablokkades transformeert dezelfde sector in een bijna volledig gecartelliseerde, strak gereguleerde exportmachine, nauw verstrengeld met de federale overheid.
In rapporten die begin 1942 terugblikken op de zomer van 1941, wordt dat bredere plaatje nog duidelijker: Europa is economisch grotendeels van de rest van de wereld afgesneden, terwijl vooral de Amerika’s elkaar opnieuw beginnen te vinden in intensiever handelsverkeer. Voor een exportsector als de horlogerie betekent dat: zoeken naar nieuwe markten, nieuwe wisselconstructies, en nog meer nadruk op betrouwbaarheid en collectieve organisatie.
De jaren 1939–1941 vormen zo het eerste bedrijf van een langer oorlogsstuk: van zelfbewuste industrie in een neutrale, maar kwetsbare Alpenstaat naar een strak georganiseerde, bijna corporatieve sector die zich in een steeds nauwere economische corridor probeert staande te houden.
Reactie plaatsen
Reacties