1887: ontwikkeling van de uurwerkindustrie

Gepubliceerd op 23 november 2025 om 12:15

Q1 1887 — Een industrie in crisis zoekt een nieuw kompas (jan–mrt)

 

Begin 1887 staat de Zwitserse horlogerie nog steeds in de schaduw van de zware crisis van de vroege jaren 1880. In de werkplaatsen van de Jura, het Seeland en Neuchâtel leeft een dubbel gevoel: enerzijds trots op een wereldindustrie die het land voedt, anderzijds angst dat ongecontroleerde concurrentie en interne versnippering diezelfde industrie uithollen. Het is tekenend dat juist in januari een nieuw blad verschijnt, met het expliciete doel “de beslissingen van de horlogemakerswereld te documenteren” en zo de federatieve beweging te ondersteunen. Het magazine presenteert zichzelf meteen als spreekbuis van een hervormingsgezinde sector die zich wil organiseren in plaats van blijven reageren. 

Federatie als antwoord op prijserosie en loonval

In het eerste kwartaal schuift één idee steeds nadrukkelijker naar voren: de Fédération horlogère, een gemengde organisatie van arbeiders én patroons, moet de industrie opnieuw stabiliseren. De basisgedachte is radicaal modern voor 1887: niet langer losse beroepsgroepen die elkaar kapot concurreren, maar een gezamenlijke structuur die conflicten via arbitrage oplost, minimumtarieven bewaakt en de race naar beneden stopt. Dat de Intercantonale (Société intercantonale des industries du Jura) eind december 1886 al een uitvoerend comité met gelijke vertegenwoordiging van patroons en arbeiders heeft aanvaard, wordt in januari als een morele doorbraak gevierd: vernieuwing kan alleen via verstandhouding en verzoening. 

 

Beroepsgroepen richten zich per vak in

 

Wat in de krantenparagraaf klinkt als “organisatie”, vertaalt zich in de steden en dorpen naar concrete congressen. In januari komen de makers van geëmailleerde wijzerplaten in Biel/Bienne bijeen en rapporteren trots hun snel groeiende ledenaantallen per regio. 

In februari volgen nieuwe secties en bijeenkomsten: planters van ankergang- en cilinder-échappements in Le Locle vormen een definitieve federatieve sectie; elders worden conferenties aangekondigd om fabrikanten, patroons en arbeiders samen aan tafel te krijgen.

 

Centraal in Q1 ligt het ontwerp van statuten. De federatie wil niet alleen een vakbond of patronale club zijn, maar een industrieel besturingsorgaan met een permanent secretariaat. Dat secretariaat moet drie dingen doen:

 

  1. sociale vrede bewaren via bemiddeling en arbitrage,
  2. als informatiecentrum dienen voor prijzen, werk en opleidingen,
  3. het algemeen belang van de horlogerie verdedigen, binnen én buiten Zwitserland.

Die nadruk op informatie is opvallend: fabrikanten die dubieuze buitenlandse bestellingen ontvangen, worden uitgenodigd om dossiers aan het Bureau te sturen zodat fraudeurs en “prijspdumperij” gezamenlijk kunnen worden geweerd. Het Bureau belooft strikte discretie; wederzijdse waarschuwing moet eerlijke handel beschermen. 

 

Lokale conflicten en de toon van hervorming

 

Q1 toont ook meteen waarom men die arbitrage wil. In Sonceboz wordt een conflict tussen ébauchefabriek en arbeiders door het centrale comité geschikt; het blijkt vooral een misverstand, maar het incident geldt als oefening voor de nieuwe orde. 

Onder al deze berichten zit een dieper debat: concurrentie is nodig, zeggen de redacteuren, maar onbeperkt en zonder moreel kompas wordt ze destructief. In februari verschijnt een lang essay over concurrentie als zegen én vloek, met als kern dat onbegrensde prijsstrijd uiteindelijk tot monopolie en verarming leidt. Regulering en collectieve afspraken worden dus niet als onvrijheid gezien, maar als voorwaarde voor overleving. 

Q1 eindigt met hoopvolle nervositeit: er is beweging, er zijn statuten, er zijn secties. Maar men voelt ook: dit moet nú doorgezet worden, want anders glijdt de industrie verder weg.

Q2 1887 — Statuten, patenten en stakingen: federatie in de praktijk (apr–jun)

Het tweede kwartaal is het moment waarop de federatieve gedachte uit Q1 in een industriële realiteit botst. In mei en juni gaat het niet langer alleen over “het idee”, maar over uitvoering: regels, financiën, opleiding en sociale strijd.

 

Snelle groei, en het besef dat het menens wordt

 

In de vergadering van 23 mei van de Intercantonale wordt duidelijk dat steeds meer fabrikanten en handelaren de federatie niet meer als utopie zien. Het debat over de statuten is fel en lang; dat is precies het bewijs dat men het project serieus neemt. De redacteur merkt op dat een “begin van geloof” de vroegere onverschilligheid verdringt. 

Op het arbeiderscongres in St-Imier (5–6 juni) blijkt bovendien hoe groot de federatieve arbeidersvleugel al is: circa 9000 aangesloten horlogearbeiders, in een sector met rond 40.000 werkenden. Dat betekent dat een kwart van de beroepsbevolking in enkele maanden georganiseerd raakt — ongekend voor deze industrie. 

Opleiding als crisishefboom

 

Het kwartaal staat ook in het teken van apprentissages. Overal klinkt de vrees dat teveel (goedkope) leerlingen de loonbasis uithollen en de kwaliteit aantasten. In mei werkt de escapement-federatie nieuwe regels uit:

  • proefmaand verplicht,
  • minimumduur drie jaar met betaling aan de patroon, of vier jaar zonder betaling,
  • duidelijke maxima per atelier op het aantal leerlingen.  

Dit is meer dan onderwijsbeleid: het is een economisch wapen tegen onderbieding tussen ateliers.

 

Patenten en de volksstemming van 10 juli

 

Een tweede grote lijn is de patentwetgeving. De Intercantonale roept haar secties op om zich te mobiliseren voor de volksstemming van 10 juli over federale bescherming van uitvindingen. Men ziet patenten als noodzakelijke steunpilaar voor innovatie en concurrentiekracht tegen het buitenland.

 

Stakingen: Selzach en Moutier

 

Tegelijk wordt Q2 gekleurd door sociale strijd. De staking in Selzach loopt af, maar solidariteitsgelden blijven binnenkomen. In Moutier escaleert de situatie genoeg om een landelijke oproep tot steun te doen; lijsten met bijdragen uit St-Imier, Granges, Langendorf en verder tonen hoe de federatie nu functioneert als netwerk van wederzijdse hulp.

Wat opvalt: zelfs in stakingstijd hamert men op arbitrage, controle en toekomstige vrede. De federatie wil stakingen niet romantiseren; ze ziet ze als noodrem totdat een volwassen verzoeningsstructuur kan werken.

Q2 samengevat: de federatie wordt tastbaar — in ledenaantallen, opleidingsregels, patentpolitiek en stakingen. De industrie hervormt zich terwijl ze tegelijk haar eigen brand blust.

Q3 1887 — Buitenlandse druk, interne discipline en een angst voor “emigratie” (jul–sep)

In Q3 verschuift de focus naar de buitenwereld. Als Zwitserland intern orde probeert te scheppen, ruikt het buitenland kansen — en dat maakt de horlogeregio’s nerveus.

Arbeiders en patroons: twee federaties, één huis

Het juli-nummer reageert op stemmen die vrezen dat een arbeidersfederatie en een patronale federatie “vijandig” zouden worden. De redacteur draait het om: juist het bestaan van twee zelfstandige vleugels is logisch, zolang ze in een gemengd centraal comité conflicten samen oplossen. Autonomie per belang, gezamenlijke arbitrage per conflict. 

Handelspolitiek en internationale oriëntatie

Verder nieuws in juli is economisch: het handelsverdrag met Spanje wordt verlengd tot 1892, wat stabiliteit voor export belooft. En men kijkt vooruit naar de internationale industrie-expo in Brussel (1888), met het expliciete doel om productie “beter en goedkoper” te maken. Het toont hoe Zwitserse horlogerie zichzelf blijft zien als export- en technologie-gedreven sector. 

De schok van Mulhouse: dreigende verhuizing van kastproductie

Maar het echte brandpunt van Q3 is augustus. Dan komt het bericht dat een huis uit Biel/Bienne een atelier in Duitsland (Mulhouse) opzet om gouden horlogekasten te produceren. Het argument is zakelijk: zo kan men Duitse invoerrechten omzeilen en goedkoper verkopen. De krant noemt dit een “emigratie horlogère” en waarschuwt voor een domino-effect: na kasten zouden ook decoratie-ateliers, pendantenmakers en controlekantoren kunnen volgen. Als dat gebeurt, verliest Zwitserland niet alleen werk, maar ook het keurings- en kwaliteitsmonopolie op zijn eigen producten. 

De toon is fel patriottisch maar vooral economisch: in een periode waarin men intern juist een reddingsplan bouwt, betekent uitplaatsing naar Duitsland een directe sabotage van collectieve herstelpogingen.

Namaak en merkrecht

Q3 laat ook zien hoe juridisering toeneemt. Alfred Leiser waarschuwt in augustus voor een nagebootste tweedelige kast (“Excelsior-Patent”), en een grote kastfabriek (Schlatter & Flotron) kondigt gerechtelijke stappen aan tegen merkvervalsing. Intellectueel eigendom wordt dus niet alleen door patenten beschermd, maar ook via merken en productvorm.

Q3 eindigt met een gevoel van belegering: de federatie moet niet alleen interne chaos bestrijden, maar ook uitwijking en imitatie door buitenlandse concurrenten.

Q4 1887 — Autonomie, werkloosheidskassen en een jaarafsluiting vol lessen (okt–dec)

Het laatste kwartaal is een soort balans: wat heeft 1887 gebracht, wat is mislukt, en welke richting moet 1888 uit?

Werkloosheidscassse en de kwestie “Caisse de réserve.

In november barst een fundamenteel debat los over een centrale kas tegen werkloosheid en staking. Tijdens het juni-congres was voorgesteld om toe te treden tot de Zwitserse Caisse de réserve, maar het novembernummer reconstrueert waarom dat besluit omstreden was: op de tweede congresdag was nog maar de helft van de delegaties aanwezig, waardoor een beslissende tegenstem ontbrak. De staking in Granges wordt later een pijnlijk praktijkvoorbeeld van de beperkingen van die Caisse.

 

Kort gezegd: men wil solidariteitsgeld, maar niet onder extern beheer. De federatie wil op eigen benen leren staan.

Opleiding en sociale vrede in Le Locle

Ook de opleidingsdiscussie krijgt een vervolg: graveurs en guillocheurs in Le Locle leggen een voorstel bij patroons neer dat het aantal leerlingen beperkt tot twee per atelier en de duur op minimum vier jaar zet. Belangrijker dan de inhoud is de toon: beide comités onderhandelen in “zeer amicale” sfeer en men verwacht een akkoord. Dit is precies het federatieve ideaal in praktijk: conflicten via overleg, niet via uitputting.

Het Engelse marktprobleem

In dezelfde novembercontext speelt export naar Engeland. De Britse autoriteiten willen duidelijkere herkomstmarkeringen en mogelijk een speciaal Zwitsers keurmerk voor goud en zilver bestemd voor de UK. De federatie vraagt exporteurs hun mening te geven — weer typisch voor de nieuwe aanpak: één gezamenlijk front in handelskwesties.

 

December: liever arbitrage dan “weerstandskassen”

Het decembernummer koppelt de horlogerie aan bredere Zwitserse arbeidsontwikkelingen. Andere sectoren (Union suisse des arts et métiers) verwerpen het idee van patronale weerstandskassen na recente stakingen en kiezen liever voor concilie- en arbitrageraden. De redactie juicht dit toe, omdat het exact aansluit bij wat de horlogefederatie voorstaat.

Jaarreview 1887-1888: discipline en autonomie als sleutelwoorden

Op 30 december verschijnt de grote terugblik. De federatie erkent winst: interne conflicten zijn vaker voorkomen, loonval is soms afgeremd, en het principe van concilie is ingeburgerd. Maar de zelfkritiek is hard: gebrek aan eenheid, discipline en toewijding komt vooral doordat de federatie nog onvoldoende autonoom en financieel stevig is. Het centrale comité wil in 1888 daarom prioriteit geven aan:

  • een strak financieel plan en bijdragen per syndicaat,
  • een eigen koers zonder externe kassen,
  • uniformere procedures om conflicten te behandelen, en zelfs een federale subsidieaanvraag gesteund door 30.000 handtekeningen om de federatie als nationaal nut te erkennen.

Q4 sluit af met een duidelijke conclusie: 1887 was het jaar van bouwen en testen. 1888 moet het jaar worden van consolidatie — met autonomie als voorwaarde voor elke verdere redding van de Zwitserse horlogerie.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.