De Zwitserse Horlogerie in 1901: Export

Gepubliceerd op 22 november 2025 om 17:11

1901: Zwitserse horlogerie als exportmotor 

In 1901 is Zwitserse horlogerie al lang geen puur binnenlands ambacht meer. Het is een exportindustrie die leeft bij de gratie van buitenlandse markten, handelsverdragen en een reputatie die overal herkenbaar is. Dat wordt heel concreet zichtbaar in La Fédération Horlogère Suisse van augustus 1901: bijna elk nummer ademt het buitenland. Niet alleen in advertenties die “exportation” bovenaan zetten, maar vooral in de discussies over douanetarieven, markten en concurrentie.

Duitsland: sleutelmarkt en grootste zenuw

De grootste spanning draait dat jaar om Duitsland. Er wordt een nieuw Duits douanetarief gepubliceerd dat de invoerrechten op horloges fors verhoogt. De krant zet oude en nieuwe rechten naast elkaar: voor horloges met gouden kast gaat het tarief van 0,80 naar 3 mark per stuk; zilver van 0 naar 1,50 mark; metaal van 0,40 naar 1 mark. Ook losse uurwerken en zelfs lege kasten worden veel zwaarder belast.

Download La Fédération Horlogère Suisse.pdf

De Zwitsers voelen meteen wat dit betekent. Vooral de kastensector loopt gevaar: als complete horloges duurder worden aan de grens, ontstaat de verleiding om kasten en uurwerken apart te versturen en later te monteren, precies om rechten te omzeilen. Het blad ziet dat mechanisme al in andere landen gebeuren en vreest eenzelfde verschuiving als eerder in de VS, waar Zwitserland uiteindelijk vooral losse uurwerken exporteerde in plaats van complete horloges.

Daar komt nog iets bij: Duitse klanten eisten regelmatig levering “franco douane”. Met andere woorden: de Zwitserse fabrikant betaalde de Duitse invoerrechten vooruit om de order te winnen. In 1901 wordt dat openlijk als gevaarlijk bestempeld. Waar de fabrikant onder het oude tarief ongeveer 4,75 frank per karton aan rechten voorschiet, zou dat straks circa 11,50 frank worden. Wie honderd tot honderdvijftig kartons per maand leverde, “leende” zijn klant dus ruim duizend tot bijna tweeduizend frank per maand, zonder rente, vaak zelfs met extra korting (escompte) erbovenop. In een industrie met al krappe marges kon dat een bedrijf breken.

De krant is hier ongewoon fel: als fabrikanten toch doorgaan met franco-douane leveringen, ontstaat er een kettingreactie richting smokkel. Men herinnert aan de Bismarck-periode, toen hoge tarieven smokkel en schimmige tussenpersonen juist stimuleerden. De redactie waarschuwt dat goedwillende fabrikanten zich dan laten meetrekken in routes die niet alleen illegaal zijn, maar ook de reputatie van de Zwitserse industrie aantasten.

Tegelijk klinkt een tweede, wat zelfverzekerdere stem. Die zegt: de Duitse douane is inmiddels beter uitgerust dan vroeger, echte fraudeurs gaan zichzelf tegenkomen, en Zwitserland heeft in Duitsland een reputatie opgebouwd die tarieven niet kapot maken. De Duitse koper wil een Zwitsers uurwerk en de detailhandel vraagt om het federale controle-punçon; dus de groothandel zal toch in Zwitserland blijven inkopen. Dat vertrouwen is niet naïef, maar gebaseerd op iets heel concreets: Zwitserland heeft een nationaal controlesysteem en keurmerk dat elders als kwaliteitsgarantie geldt. De krant merkt zelfs op dat een Duits nationaal controle-systeem een veel grotere bedreiging zou zijn dan hoge rechten, omdat het Zwitserse onderscheid dan minder zichtbaar werd.

Andere markten: elk land zijn eigen regels

Duitsland is niet het enige front. Over Zweden bespreekt men een nieuwe wet op goudtitels. Interessant is dat complete horloges in Zweden niet als goud- of zilverwerk worden belast, maar als “kleine mechaniek”, waardoor een gouden kast van lager gehalte toch mag worden ingevoerd. Maar losse kasten vallen wél onder de edelsmeedcategorie en krijgen dus strengere titelregels. Dat soort details toont hoe exporteurs in 1901 voor elk land een aparte spelregel moesten kennen.

Ook Turkije wordt genoemd: daar zou de overheid in juni 1901 het ad-valorem recht van 8% voor horloges hebben omgezet in vaste bedragen per stuk (bijvoorbeeld 2,25 frank voor goud en 0,90 frank voor zilver), officieel om smokkel te bestrijden. De redactie zegt droog dat het echte middel tegen smokkel lagere rechten zou zijn, niet hogere of “slimmere” heffingen.

En in Oostenrijk-Hongarije (met Wenen als centrum) ziet men hoe groothandelaren massaal goedkope horloges importeren, vooral op prijs en minder op kwaliteit. Het blad beschrijft dat verkoop via colportage, afbetaling en pandhuizen de serieuze handel ondermijnt. De export van zilveren en vergulde horloges naar Duitsland is in 1900 zelfs meer dan gehalveerd. Men hoopt dat gunstige handelsverdragen en lagere transporttarieven nieuwe kansen kunnen openen, vooral naar de Donau-landen. In één alinea zie je hoe Zwitserland zijn economische ademruimte zoekt via diplomatie en logistiek.

Een wereld met nieuwe concurrenten

1901 is óók het moment waarop Zwitsers opnieuw naar Amerika kijken. De krant publiceert exportcijfers uit Washington: Amerikaanse horlogerie-export stijgt in 1900 naar ruim 2,1 miljoen dollar (ongeveer 10,5 miljoen frank), duidelijk hoger dan het jaar ervoor. De Amerikanen zetten zwaar in op wereldmarkten, met Engeland, Canada, Australië, Japan en Zuid-Amerika als grote afnemers. Hun export naar Duitsland is nog klein, maar de richting is helder: ze willen overal voet aan de grond krijgen.

Voor Zwitserland betekent dit dat je niet alleen met tarieven, maar ook met een nieuw industrieel model moet concurreren: grootschaliger, mechanischer, vaak goedkoper. De exportspanning die we in blogpost 1 en 2 zagen (over lonen, machines, opleiding) krijgt hier zijn internationale context.

Reputatie en innovatie als wapen

Juist omdat export zo bepalend is, hamert La Fédération Horlogère Suisse steeds op kwaliteit en innovatie. Een mooie illustratie is de officiële “observatoire-verklaring” over 1000 zilveren prijs-horloges voor het federale schietfeest in Luzern. De gemiddelde afwijking was slechts 3,27 seconden en het verschil tussen plat en hangend 4,2 seconden, ver onder de limieten van 20 seconden. Zulke publicaties zijn geen PR-bijzaak: ze zijn hard bewijs richting exportmarkten dat Zwitserland precisie levert.

Daarnaast publiceren de nummers lange lijsten met patenten, tekeningen en modellen: nieuwe kalibers, verbeteringen van echappementen, repetitiemechanismen, chronograaf-kalibers, meetinstrumenten en zelfs pantograaf-freesmachines voor horloge-onderdelen. Wie die rubrieken leest, ziet een sector die continu kleine technische stappen zet om zijn voorsprong te behouden. Innovatie is in 1901 net zo structureel als arbeid en export.

Slot

Als je alles uit augustus 1901 bij elkaar legt, ontstaat een helder beeld. Zwitserse horlogerie is een nationale kernindustrie die de welvaart van hele regio’s draagt, maar die in het buitenland haar lot vindt. Duitsland is de grootste markt én de grootste bron van zorgen door tariefverhogingen en de verleiding tot franco-douane en smokkel. Andere landen als Zweden en Turkije hebben elk hun eigen douane-logica, wat export nog complexer maakt. Intussen groeit Amerikaanse concurrentie gestaag. Zwitserlands antwoord is tweeledig: vasthouden aan een zichtbaar kwaliteitskeurmerk en blijven vernieuwen, patent na patent, observatoriumrapport na observatoriumrapport.

1901 laat dus niet alleen zien hoe horloges werden gemaakt, maar vooral waarom ze werden gemaakt zoals ze werden: onder druk van wereldhandel, met reputatie als kapitaal en scholing en techniek als overlevingsstrategie.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.