Uurwerkindustrie in Duitsland

Gepubliceerd op 21 november 2025 om 22:41

Duitsland heeft een lange, sterk regionaal gekleurde uurwerkgeschiedenis. Al vroeg ontstonden er twee “polen”: het Zwarte Woud met vooral huisnijverheid en later massaproductie van betaalbare klokken, en Saksen (met Glashütte) waar precisie-uurwerken en vakopleiding centraal stonden. In de 19e eeuw groeiden daaruit echte industriële clusters, en rond het einde van die eeuw schakelde Duitsland definitief over van ambacht naar fabriek.

Een mooi momentopname daarvan staat in het Allgemeines Journal der Uhrmacherkunst van 1914. In het artikel “Die Entwicklung der deutschen Uhrenindustrie seit 1888” wordt teruggeblikt op 25 jaar groei. Sinds 1888 is de Duitse fabrieksproductie “gewaltig gewachsen”: kleine werkplaatsen werden ingehaald door grotere bedrijven, er kwamen nieuwe productiecentra bij, en de fabricage werd gemoderniseerd door betere werktuigmachines en de opkomst van elektriciteit. Tegelijk merkt de auteur op dat elektrische klokken toen nog geen dominante massaproductie hadden opgeleverd; de kern bleef mechanisch.

Het zwaartepunt lag in het Zwarte Woud. De tekst noemt Schramberg, Schwenningen, Furtwangen, Villingen en Lenzkirch als grote productieplaatsen. Schramberg wordt expliciet beschreven als vroeg centrum waar men al met het “Amerikaanse systeem” (gestandaardiseerde onderdelen en lopende-bandachtige organisatie) werkte. Daar zat ook Junghans, dat volgens het artikel in de 60- en 70-er jaren van de 19e eeuw de Amerikaanse concurrentie zag aankomen en daarop anticipeerde door de productie te industrialiseren. In 1914 is Junghans een enorme, verticaal geïntegreerde fabriek: eigen onderdelenproductie (zelfs wijzerplaten en kasten), veel automatische machines, en een dagelijkse output die in miljoenen stuks per jaar wordt uitgedrukt.

Naast techniek valt de schaal en organisatie op. Junghans beschikte over speciale afdelingen voor onder meer metaal- en houtbewerking, een eigen machinebouw voor gereedschap en reparatie, en investeerde zwaar in energievoorziening (stoom, waterkracht en later ook grote elektrische installaties). De auteur geeft ook sociaal-organisatorische details die typisch zijn voor grote Duitse klokfabrieken van die tijd: arbeiderswoningen, bad- en wasvoorzieningen, bedrijfsgeneeskunde en zelfs een fabriekbrandweer, allemaal bedoeld om een stabiele massaproductie mogelijk te maken.

Schwenningen vormt het tweede grote Zwarte-Woud-anker. Daar groeiden bedrijven als Schlenker & Kienzle, Mauthe en Bürk uit tot industriële spelers. Over Schlenker & Kienzle beschrijft het artikel hoe een kleine onderneming (opgericht in 1822, firma in 1864) via fabrieksuitbreidingen en mechanisering overging op grootschalige productie van regulateurs, wand- en tafelklokken en later ook wekkers en huishoudklokken. De productieaantallen die genoemd worden laten de sprong naar massa zien: van ongeveer 65.000 uurwerken in 1888 tot circa 424.700 rond 1912/13. Ook export en filialen (o.a. Komotau en verkoopkantoren in Londen en New York) worden genoemd, wat laat zien dat Duitse uurwerken vóór 1914 wereldwijd concurrerend waren.

Kort gezegd: de Duitse uurwerkindustrie maakte tussen ca. 1888 en 1914 een versnellingsfase door die vergelijkbaar is met wat Zwitserland eerder met ébauches en Amerika met standaardisatie deed. Het Zwarte Woud leverde de industriële schaal en het brede assortiment voor de wereldmarkt; regio’s als Glashütte en Pforzheim bleven tegelijk belangrijke plekken voor precisie, afwerking en vakmanschap. De bron uit 1914 laat vooral zien hoe snel Duitsland in één generatie van verspreide werkplaatsen naar grote, modern georganiseerde fabrieken ging — met Junghans en Kienzle als schoolvoorbeelden van die industrialisatiegolf.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.