Tarieven zijn van alle tijden 1946

Gepubliceerd op 22 november 2025 om 00:18

 

Wie in de jaren vlak na de Tweede Wereldoorlog horloges of klokken naar Nederland wilde exporteren, kreeg te maken met een strak en vrij gedetailleerd douaneregime. In het tariefboek stonden uurwerken onder post 139: “horloges en andere apparaten die de tijd aangeven, met onderdelen en accessoires.” Dat klinkt breed, en dat was het ook. Alles wat maar enigszins bedoeld was om tijd te meten of te tonen, viel eronder — van polshorloges en chronometers tot pendules, wekkers, schakelklokken en zelfs elektrische controleklokken.

Voor complete tijdsaanduiders gold in die periode een gewone invoerheffing van 12% ad valorem. Ad valorem betekent simpelweg: een percentage van de aangegeven waarde. Dus hoe duurder het object, hoe hoger het invoerrecht. Het tarief maakte geen onderscheid tussen een sportchronometer, een zakhorloge of een tafelklok — zolang er een uurwerkmechanisme in zat en het apparaat tijd en/of datum aangaf, was het 12%.

 

Ook “alternatieve” tijdmeters werden als serieuze goederen gezien. Zandlopers, zonnewijzers en vergelijkbare instrumenten vielen hetzelfde onder 12% invoerrecht, inclusief hun houders of monturen. Kortom: tijd meten was tijd meten, ongeacht techniek.

Interessant wordt het bij onderdelen. Het tarief splits­te accessoires in twee categorieën. Binnenwerken, kasten, behuizingen, deksels, zijstukken, wijzerplaten en balansen voor de genoemde uurwerken werden net zo zwaar belast als complete horloges: ook 12%. Zelfs kleine opwindsleuteltjes voor horloges zaten in die hoge schijf. Maar andere losse onderdelen en accessoires — denk aan minder essentiële toebehoren — vielen onder een lager recht van 6%. Voor handelaren betekende dat: een zending met binnenwerken of kasten bleef duur bij invoer, terwijl “bijspul” iets gunstiger behandeld werd.

Daar bovenop kwam nog een tweede laag: het bijzondere invoerrecht. Standaard bedroeg dat 4% ad valorem, maar er waren uitzonderingen. Gouden en platina horloges werden zwaarder aangeslagen, net als elektrische klokken: daarvoor was het bijzondere recht 10%. En belangrijk detail: dit bijzondere recht werd niet berekend over alleen de factuurwaarde, maar over de factuurwaarde plus de gewone douaneheffing. Je betaalt dus eerst de 12%, en daarna nog eens 4% (of 10%) over het totaal dat dan ontstaat. Een subtiele maar voelbare extra last.

Alsof dat nog niet genoeg was, werd sinds 1 oktober 1940 ook een omzetbelasting van 6% geheven over het factuurbedrag inclusief de douanerechten. In de praktijk telde alles mee: waarde + gewone invoerrechten + bijzonder invoerrecht, en dan daarover nóg eens omzetbelasting. Voor een importeur kon de eindprijs dus stevig oplopen voordat een horloge überhaupt in de winkel lag.

De Nederlandse douane stond in die jaren bovendien bekend als streng op waardebepaling. Exporteurs werd nadrukkelijk aangeraden om bij zendingen per post of spoor telkens de netto factuurwaarde correct en duidelijk in te vullen. In de bron wordt zelfs genoemd dat er vaak per ongeluk (of uit gemak) een te hoge waarde werd opgegeven, waarna de douane die hogere waarde als basis nam. Andersom was te laag opgeven nog riskanter: elke te lage of onjuiste waarde werd gezien als een poging om douanerechten te ontduiken, en dat was strafbaar. Zwitserse verzenders kregen daardoor regelmatig boetes die soms hoger uitvielen dan de echte waarde van het pakket — en zelfs als je de zending wilde terughalen, bleef de boete staan.

Ook logistiek probeerde men handelaren te sturen. Niet aan de grens “snel inklaren” per spoor, maar liever doorsturen naar de eindbestemming. Dan kon de aangifte ter plekke gedaan worden, werden geschillen makkelijker opgelost, en had de ontvanger de kans de goederen eerst te zien. Tegelijk werd ingevoerd dat zonder importvergunning eigenlijk niets meer binnen mocht komen. Een importeur moest bij aankomst een ondertekende factuur tonen met waarde, betalingsvoorwaarden en vervaldatum. Ging het om een geschenk of monster, dan moest schriftelijk verklaard worden dat er geen betaling tegenover stond.

Zelfs handelsreizigers met monsters kregen regels mee. Een vertegenwoordiger hoefde geen speciale patentbelasting te betalen; een identiteitskaart volstond. Maar hij moest zijn collectie als “transit” aangeven en een waarborgsom storten. Voor gouden of zilveren artikelen zoals horloges was die borg een vijfde van de waarde; voor andere goederen was het bedrag gelijk aan de verschuldigde invoerrechten inclusief het bijzondere recht. Monsters van edelmetaal die niet opnieuw uitgevoerd werden, moesten bovendien bij controle worden aangegeven en kregen een speciaal stempel.

Wie dit alles leest, ziet een Nederland dat in 1946 heel bewust grip wilde houden op invoer, waarde en deviezen. Uurwerken waren geen “kleine luxe” maar regulier, waardevol handelsgoed. De tarieven waren helder, maar de combinatie van heffingen én het strenge handhavingsklimaat maakte invoer allesbehalve vrijblijvend. Voor horloge- en klokkenhandelaren was nauwkeurigheid dus geen administratieve hobby, maar pure noodzaak.


Voorbeeld 1: stalen Zwitsers polshorloge (niet elektrisch, niet goud)

Aangenomen factuur/declared value in 1946: ƒ 100 per horloge (mid-range mechanisch horloge).

  1. Gewone douaneheffing 12% ad valorem
    12% van ƒ100 = ƒ 12,00

  2. Bijzonder invoerrecht 4%
    Dit wordt berekend over (waarde + gewone douane).
    Waarde + gewone douane = ƒ100 + ƒ12 = ƒ112
    4% van ƒ112 = ƒ 4,48

  3. Omzetbelasting 6%
    Sinds 1 okt 1940: 6% over het factuurbedrag inclusief alle douanerechten.
    Basis = ƒ100 + ƒ12,00 + ƒ4,48 = ƒ116,48
    6% van ƒ116,48 = ƒ 6,99 (afgerond)

Totaal aan heffingen: ƒ12,00 + ƒ4,48 + ƒ6,99 = ƒ 23,47
Totale invoerkostprijs: ƒ100 + ƒ23,47 = ƒ 123,47

Dus een horloge dat in Zwitserland voor ƒ100 werd gefactureerd, kostte na inklaring grofweg 23–24% extra.


Voorbeeld 2: gouden Zwitsers horloge

Aangenomen factuur/declared value in 1946: ƒ 250 per horloge (luxe goud, geen top-complicaties).

  1. Gewone douaneheffing 12%
    12% van ƒ250 = ƒ 30,00

  2. Bijzonder invoerrecht 10% (uitzondering voor goud/platina)
    Berekening over (waarde + gewone douane).
    ƒ250 + ƒ30 = ƒ280
    10% van ƒ280 = ƒ 28,00

  3. Omzetbelasting 6%
    Basis = ƒ250 + ƒ30 + ƒ28 = ƒ308
    6% van ƒ308 = ƒ 18,48

Totaal aan heffingen: ƒ30,00 + ƒ28,00 + ƒ18,48 = ƒ 76,48
Totale invoerkostprijs: ƒ250 + ƒ76,48 = ƒ 326,48

Hier zie je dat de stapeling hard aankomt: een gouden horloge werd bij invoer ruim 30% duurder.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.