Zwitserse horlogerie in 1925: Mega export

Gepubliceerd op 9 september 2025 om 11:16

1925: een industrie die tegelijk floreert en wankelt

Wie de Zwitserse horlogepers in december 1925 leest, voelt meteen de dubbelheid van het jaar. Aan de ene kant is Zwitserland nog altijd dé wereldmachinekamer van de tijdmeting: een fijnmazig netwerk van ébauches-makers, afwerkers, kastenspecialisten en merken dat in tientallen landen tegelijk aanwezig is. Aan de andere kant staat dezelfde industrie onder zware spanning door een cocktail van overproductie, interne ruzie en internationale handelsdruk. Die spanning wordt niet weggemoffeld; ze wordt in de Fédération Horlogère Suisse frontaal benoemd.

De economische achtergrond: leven met schommelingen

 

De krant plaatst 1925 nadrukkelijk in een wereld van conjunctuur-golven. De horlogerie is volledig afhankelijk van de wereldmarkt, en die markten bewegen cyclisch: perioden van bloei worden bijna automatisch gevolgd door depressie en crisis. De analyse is helder: wanneer bestellingen wegvallen, bouwen fabrieken voorraad op om de machines draaiend te houden, maar die voorraad wordt later tegen lagere prijzen afgewaardeerd. Dat vreet kapitaal en duwt bedrijven richting illiquiditeit, faillissement of akkoord met schuldeisers. De arbeider voelt het even hard via loonreducties en werkloosheid. 

Dat is de mentale achtergrond van vrijwel alle discussies in december 1925: men zoekt manieren om die golfslag minder verwoestend te maken.

Export 1925: succes in Europa, verlies in Azië en VS

De statistieken over de eerste negen maanden van 1925 laten zien hoe internationaal de sector is – en hoe ongelijk het jaar uitpakt per land. In totaal stijgt de export naar 36 landen, daalt naar 20 landen en blijft in één land gelijk.

Groot-Brittannië is de grote winnaar. Ondanks een nieuw invoerrecht van 33⅓% blijft het Britse kanaal de Zwitserse export opzuigen. Tussen januari en september komen er ca. 2,69 miljoen stuks extra binnen, vooral metalen horloges en ook flink meer gouden en zilveren modellen.

Duitsland herstelt eveneens. Na eerdere douane-beperkingen groeit de export met ongeveer 378.000 stuks, vooral complete horloges; losse uurwerken (mouvements) dalen juist. De krant hoopt op een handelsverdrag met “gematigde” rechten om oude posities terug te winnen.

De Verenigde Staten vormen de tegenpool: daar zakt de export in 1925, vooral door minder losse mouvements en minder edelmetaalhorloges. Alleen metalen horloges en chronografen stijgen wat.

In Japan en China is het beeld ronduit somber. Japan voert al sinds juli 1924 zware douanerechten; het resultaat is een daling van ca. 711.000 stuks. China zakt nog harder: 434.000 stuks in 1925 tegen ruim 1 miljoen in 1924.

De redactie ziet hierin een structureel risico: wanneer volledige horloges door tarieven te duur worden, gaat men steeds vaker alleen mouvements en onderdelen exporteren. Dat houdt omzet overeind, maar holt Zwitserlands toegevoegde waarde uit.

Interne crisis: overproductie en “absurde concurrentie”

In Bern komt op 10 december de Kamer van de Zwitserse Horlogerie bijeen. De toon is zakelijk maar bezorgd. Men noemt een reeks oorzaken voor de moeilijke situatie: overproductie, felle prijsconcurrentie tussen fabrikanten, ongelijkheid in toepassing van de fabriekswet, blijvende versnippering tussen deelbranches, regionale loonverschillen, en – opnieuw – het gevaar dat productie naar het buitenland verhuist via export van mouvements, afgewerkte onderdelen en zelfs machines. Ook wordt gewezen op misbruik van kredieten.

De kern is niet dat de industrie “op instorten staat”, maar dat ze zichzelf verzwakt als ieder bedrijf solo gaat vechten. Daarom klinkt een oplossing die typisch is voor de jaren twintig: concentratie. Niet via een revolutie, maar via steeds hechtere patronale samenwerking – vrijwillig of, als het moet, opgelegd. 

“Restauration horlogère”: politiek, vakbond en patronaat botsen

De term die in december 1925 overal opduikt is restauration horlogère: herstel van de industrie. En dat herstel is politiek geladen. In Neuchâtel beschuldigt een socialistisch afgevaardigde de Kamer van sabotage en onkunde; het patronaat reageert fel en stelt dat vakbond en politiek juist de industrie ondermijnen. 

Wat er onder die polemiek zit, is simpel: wie krijgt de regie over het herstel?

 

Het patronaat wil geen “verplichte collectieve contracten” vanuit de overheid en wantrouwt een vakbond die maar een deel van de arbeiders vertegenwoordigt. Tegelijk erkent men impliciet dat er een structureel probleem is, anders zou “restauration” geen thema zijn. 

Dit soort interne strijd is belangrijk, want het blokkeert precies de eenheid die men economisch nodig heeft.

Concrete herstelmaatregelen die men in 1925 bespreekt

De Kamer en de Fédération Horlogère noemen een reeks praktische ingrepen die laten zien waar de pijn zit:

  • Afspraken met toeleveranciers (bijv. over messing-leveringen) en met ébauches-makers om export van ébauches en chablons te beperken.  
  • Een hernieuwde studie naar een “trust des ébauches” (een kartel/centralisatie van het basisonderdeel van de horlogeproductie).  
  • Regels over export van machines om te voorkomen dat buitenlandse concurrenten Zwitserse productietechniek letterlijk overnemen.  
  • Strijd tegen dissidentie en oneerlijke concurrentie, dus tegen bedrijven die buiten de afspraken opereren en prijzen kapotmaken.  
  • Commerciële scholing voor fabrikanten die niet eens een correcte kostprijs kunnen berekenen. Men denkt aan technische en commerciële adviseurs bij brancheorganisaties.  
  • Opschoning van kredietpolitiek bij banken, leveranciers en horlogefirma’s.  
  • Voorzichtigheid met normalisatie (standaardisatie van onderdelen). Men vreest dat te veel open standaarden een cadeau aan buitenlandse concurrenten zouden zijn.

Dit is feitelijk een blauwdruk voor wat later in de Zwitserse industrie echt gebeurt: minder wildgroei, strakker gecoördineerde productie en sterkere sectororganisatie.

De “onderlaag” van het jaar: faillissementen en nervositeit

Dat 1925 niet alleen discussies maar ook echte schade kent, blijkt uit de rubrieken met faillissementen en concordaten. In november/december vallen onder meer een ébauches-fabriek en verschillende kleinere horloge- en onderdelenbedrijven om of vragen uitstel van betaling.

Naast dat menselijke drama vertelt het ook iets over de structuur: als de basis (ébauches) wankelt, wankelt het hele ecosysteem.

Tegelijk zie je hoe geïntegreerd de sector is met financiële en grondstoffenmarkten: wisselkoersen, rentevoeten, goud- en zilverprijzen en platina-noteringen krijgen vaste ruimte. Ze bepalen immers direct de kastprijzen, exportmarges en kredietruimte.

Innovatie en productie gaan gewoon door

En toch: te midden van crisisretoriek draait de technische motor door. De patentlijsten in december 1925 zijn lang en divers, met nieuwe kalibers, kastconstructies en productiemachines, van A. Schild en Felsa tot Cortébert en gespecialiseerde machinefabrieken in Le Locle en Biel.

Ook advertenties laten zien dat men investeert in modernere grijpers, frees- en sertisseermachines en grotere series voor 1926. 

De boodschap is subtiel maar duidelijk: wie in 1925 overeind wil blijven, moet tegelijk saneren én vernieuwen.

Conclusie

1925 is dus geen simpel “goed” of “slecht” horlogejaar. Het is een kanteljaar.

De export blijft enorm en sommige markten groeien hard (vooral Groot-Brittannië en Duitsland). Maar de sector lijdt onder overproductie, ongecoördineerde prijsstrijd en een groeiende angst dat waarde en techniek naar het buitenland weglekken via onderdelen en machines. Het antwoord dat de Zwitsers zelf formuleren is modern: meer concentratie, strengere sectorafspraken, controle op basisonderdelen, kredietdiscipline en voorzichtigheid met standaardisatie. En ondertussen blijven innovatie en productie doorlopen, omdat stilstand in deze industrie dodelijk zou zijn.

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.